I N L E I D I N G

De Heer der Heerlijkhaid, zo zegt de eerw. pater Thijs SSS in zijn werkje "het oud-adelijke Baarlo", zorgde voor zijn gebied; had zijn zetel in de Staten; en bij de afvaardiging van zijn kwartier stond hij zijns gelijken bij in de samenstelling dar leenroerige gerechtshoven. Was hij "dapper en bekwaam" dan riep de soeverein of zijn plaats- vervanger hem op naar Roermond voor de Mandagen van zijn hoger gerechtshof. Hij vertrok dan een of twee dagen tevoren (de zittingon begonnon 's-morgens om 7 uur) met zijn "huisgezin", dat wil zeggen twee of drie mannen op strijdrossen, die gevoed werden op kosten van de prins. (verordening van 1547)

De Heer dong gaarne naar ere-ambten van het kwartier vooral naar het ambt van Drossaard of stadsmagistraat. Daar zat ook iets aan vast. Zo ontving de Drossaard van Kessel, die burgerlijk en militair magistraat was, jaarlijks zestig gulden voor zijn wijn; een vest; de voeding voor zes knechten; vijftig riddergulden per kop; honderd malder (16O kg.) haver; dertig gulden voor hooi; en eenderde van boeten en verbeurd- verklaringen.

De huishouding van het kasteel kan niet vergeleken worden met de geriefelijkheid die wij nu kennen. Da heren hadden geen schotels op tafel, doch bruine broodkorsten, die in broodvorm gebakken waren. Deze werden na do maaltijd aan de armen gegeven. Dit gebeurde zelfs zo aan het hof te Brussel. Vorken waren nog onbekend. Ook de slaapgelegenheid van zijn gezin was maar magertjes, namelijk in enge vertrekken. De feestmalen echter waren iets reusachtigs; soms bleven de gasten vier dagen aan tafel, terwijl de drinkgelagen aan het ongelooflijke grensden. (in 1489 ging Jan van Haflaer een weddenschap aan, dat hij alleen binnen 18 uur een haringvat bier zou leegdrinken). Op de spijskaart prijkten soms ook snelwerkers. Dat men dit ook later nog zeer goed kon moge uit het volgende blijken. In Comme- cour bij Arras (Fr.) won de slager Andre Pollaert de titel van wereldkampioen "eten". Na in voor- en tussenronde gewonnen te hebben moest hij "eten" tegen de mijnwerker Gus- tave Porion. Beiden verzwolgen soep, voorgerecht, twee kippenpasteitjes, een hele kip met erwten, een hele eend met bloemkool, biefstuk met bonen, ham, sla, kaas en twee stukken taart. Een uur later werd het hele programma herhaald.

In die tijd kwam het nog voor dat de kasteelvrouwen 's-avonds aan het spinnewiel zaten. Overdag joegen ze met valken op vliegend en lopend wild. De oude Slichtenhorst schrijft van de landadel dat ze waren "Hoog van moed, klein van goed, een zwaard in de hand", 0m te kennen te geven dat ze even trots als arm waren en gemakkelijk naar het zwaard grepen.

Bij cverlijden vond de uitvaart van de overleden Heer in de nacht bij fakkellicht plaats. Alle huisgenoten, de pachters in hun tabbaard in de kleuren van de Heer, ook de molenaars, de broederschap van de kruisboogschutters, de buren en het kleine volk vormden een erestoet voor de overledene en zijn familie. Alleen de Hoogwaardige Heer van het kapittel was bevoegd om de uitvaart te houden. Was de overledene de laatste van zijn stam, dan liet een wapenheraut zijn blazoen mee afdalen in de grafkelder. De weg van het kasteel naar de kerk was met stro en soms met palm be- legd. Wanneer de plechtigheid afgelopen was, werd een obiit (een overlijdenslijst met titels) in het koor geplaatst. In een van de muren of zuilen plaatste men zijn wapenschilden. De gedachtenis werd vereeuwigd door een rijke jaargetijde-stichting. Deze was zndanig dat we voor, b.v. Arhold Spee een jaargetijde vinden met tien priesters aan het altaar.
De familie was voltallig aanwezig. We zouden haast zeggen "heel de stam". De familiebanden, de saamhorigheid en uitgestrektheid ervan reikte toen aanzienlijk verder dan tegen- woordig. Bij gelegenheid van erfdeling, bruiloften, twisten, of processen kwamen allen op, ofwel om te bemiddelen, of om een handje toe te steken, ofwel om de verhandelingen vertoon of kracht bij te zetten.

Veel plechtiger nog en zeker feestelijker, ging het er bij de intocht aan toe, wanneer een nieuwe Heer ingehaald werd. De plaatselijke overheid, de schutterij met "vliegend vaandel en de brandende lont en he"t kleine volk gingen hem aan het kasteel afhalen en geleidden hem processie-gewijze naar de kerk. Daar werd hij als Heer door de pastoor gehul- digd en gegroet, vervolgens in het bezit van zijn kerkbank gesteld bij klokkengeluid en daverende salvo's.

De oudste zoon van de kasteelheer was de rechterhand van zijn vader en kon hem zonodig vervangen. De tweede werd gewoonlijk voor een adellijke prebende aangewezen (een gees- telijk ambt met goed inkomen). Men bekommerde er zich helaas niet altijd om of hij ook wel roeping had. De derde zoon en de anderen (er waren veel grote gezinnen onder de adel) kon- den niets anders doen om een bestaan te vinden, dan maar in krijgsdienst te gaan. Na twee of drie geslachten kwamen ze soms tot de gewone volksrang terug, waar ze dan een eervolle plaats innamen onder de landelijke overheidspersonen.

De dochters, die dikwijls van een deugdelijk erfdeel verstoken waren (vooral sinds de overheersing van de Zutphense rechten) waren er toch niet slechter aan toe. De knapsten trouwden, de anderen trokken naar een adellijke abdij, of als ze de ongehuwde staat te lastig vonden, daalden ze een of twee sporten van de maatschappelijke ladder en vonden dan wel iemand.

De kasteelheer was lang niet de wrede en nukkige despoot, die man wel eens geliefde te schilderen, maar een goed christenmens, die als een vader was voor zijn onderhorigen. Hij was altijd gereed om blind aan zijn vorst te gehoorzamen; echt met hart en ziel aan zijn Heer verknocht. Hij sloofde zich persocnlijk voor hem uit en bezwaarde dikwijls zijn eigen goederen om zijn meester te kunnen helpen.

De rechten die de kasteelheer kan doen gelden waren:

  1. De rechtspraak.
  2. Het patronaatschap over de kerk met alle gevolgen daarvan.
  3. Jacht en visrecht.
  4. Elk gezin moest net Pasen eieren en brood leveren.
  5. De benoeming in ambten.
  6. Beplanting van wegen en gemeente-eigendommen.
  7. Zitting in de raad der Edelen.
  8. Een eigen bank in de kerk met kerkelijk eerbetoon. Het recht er zijn schilden en wapens aan te brengen. Een graf voor het hoogaltaar.
  9. Een derde van de grote tiend. Deze bracht gemiddeld f. 1.800,-- per jaar op.
  10. Een eigen kapel op het kasteel met een eigen priester.
  11. Een vast pachtrecht op meerdere gemeente-eigendommen.
  12. Het vorderen van hand- en spandiensten.

Gezien de posities van talrijke leden van het geslacht Pollaert in het bestuur van de graafschappen Kessel en Horn; het vorstendom Thorn; alsmede in de steden Venlo en Roermond, vooral ook als geestelijke overheidspersonen, moet deze familie door de eeuwen heen een sterke invloed op de overige bewoners van deze streek hebben uitgeoefend, die naar we hopen, een invloed ten goede is geweest.

Het kwartier is een groter gebied dat bestuurlijk een eenheid vormde. Hier gaat het om het Overkwartier van Gelre, het huidige Noord-Limburg.