Van de vervening rond
Berkel en Rodenrijs is bekend dat hierdoor veel arbeiders uit Oost Nederland en het daarachter liggende land werden aangetrokken. Jan van der Voo uit 't Welle bij Deventer en Frederik van Dijk uit Westervoort bij Arnhem zullen dan ook niet toevallig in
Berkel en Rodenrijs zijn neergestreken.
Hun kinderen, Claas Janse van der Voo en Agnes
Frederikse van Dijk, trouwen in 1735 in Berkel. Onbekend is nog of zij visser of veenwerker
waren of misschien een toeleverend beroep uitoefenden.
Hun dochter Geertruy van der Voo trouwde in
1763 in Berkel met Willebrord Anthonisse van Thol uit Pijnakker uit welk huwelijk in 1764
Agnes van Tol wordt geboren.
|
|
Rond 1730 had de grote vervening in het gebied rond Bergschenhoek zijn beslag gekregen en
trokken de ontginners o.a. naar Berkel maar ook naar de andere kant van het veenmassief t.w.
Mijdrecht, Uithoorn, Wilnis en Amstelveen, waar nog nieuwe kansen waren. We zien dat
deze algemene trend ook gevolgd wordt door de nakomelingen van Jan en Frederik; Agnes
van Tol vinden we in Uithoorn terug met haar moeder Geertrui van der Voo die dan gehuwd
is met Pieter Olivier. Gedurende lange tijd draagt Agnes zelfs de naam van haar stiefvader, zij
wordt in de doopboeken - en dan is zij allang getrouwd - nog Angenietje Olivier genoemd.
In Nieuwkoop woont al sinds de 16e eeuw het Rooms Katholieke geslacht Vermeij. Dat was
oorspronkelijk "van de Mije" zoals nog in het doopboek is terug te vinden. Zij zijn dus waarschijnlijk afkomstig van de oevers van de Mije, een afwateringsriviertje van het centrale veenmassief. Ook zij trekken na 1700 naar wat waarschijnlijk nieuwe ontginningen waren in
Wilnis, Buijteveldert en Thamen bij Uithoorn of, zoals het vroeger werd genoemd "Aen den
Uijthoorn". In Thamen en Uithoorn kwam de familie Vermeij tot grote bloei.
In 1085 kwam het gebied aan weerszijden van Amstel en Kromme Mijdrecht in het bezit van
het kapittel (bisschoppelijke instelling tot beheer van kerkelijke goederen) van Sint Jan. Het
landschap in en rond Uithoorn zag er toen heel anders uit. Veen, veen en nog eens veen dat
door zijn hoogte beken en rivieren aan het oog onttrok. Boeren legden kleine akkertjes aan
langs de oevers en er ontstonden kleine gehuchten zoals Uithoorn niet ver van de samenvloeiing van de Kromme
Mijdrecht en de Drecht en Thamen vlakbij het Legmeer.
|
'Het geweeze dorp Tamen'. Het land is afgestoken ten behoeve van de turfwinning. Fragment van een kaart van Amstelland van C. Covens en F. Mortier, 1749. |
Thamen ontwikkelde zich vrij snel
tot een dorp waar ook ambachtslieden en vissers, maar vooral boeren woonden. Het veen is de
grote aandrijfmotor voor deze ontwikkeling geweest. Vanaf de oudste tijden stookten de
boeren het gedroogde veen zelf als turf. Daardoor kwam vruchtbare grond vrij. De vraag naar
turf uit de groeiende steden en de behoefte aan goede landbouwgrond leidde tot een grootschaliger ontwikkeling. De turf ging met scheepsladingen tegelijk naar Amsterdam,
aanvankelijk vooral uit het gebied tussen de dijkweg bij Thamen en de Legmeer. Voor het land had dit catastrophale gevolgen. Waar het veen was weggestoken en als turf was
afgevoerd ontstonden plassen. Weer en wind deden de tussenliggende veenstroken, waarop de turf kon uitwateren en drogen, afkalven waardoor de plassen uitgroeiden tot meren. Het hele gebied moet er hebben uitgezien als de Vinkeveense Plassen in de vijftiger jaren van de vorige eeuw.
|
Door afkalven moest de oude kerk van Thamen worden verlaten. Tekening in Oostindische inkt van J. Stellingwerf, 1740 (Rijksarchief Noord-Holland) |
Thamen, dat toch al op drassige bodem was
gebouwd raakten geheel door het water omsloten en huizen en boederijen verzakten langzaam
maar zeker. De bewoners trokken weg en vestigden zich vooral op de hogere Amstel oever
waar sinds 1600 de weg lag van "den Uijthoorn" naar Nes, Ouderkerk en Amsterdam. De weg
diende vooral als jaagpad waarop de paarden sjokten die de schuiten naar Amsterdam en
Gouda trokken. Daarom is Thamen nu nog slechts een industriewijk van Uithoorn en waar eens het oude dorp Thamen lag, bouwt nu de bloemenveiling zijn zoveelste uitbreiding.
|
De nieuwe kerk aan de Amstel, ingewijd in 1633. Tekening in Oostindische inkt van H. Tavenier, 1785 (Rijksarchief Noord-Holland). |
In 1636 werd de eerste houten brug in Uithoorn over de Amstel getimmerd.
Toen stonden achter de dijkbebouwing al andere huizen. Aan de Amstel stond reeds in de
zestiende eeuw een herberg die was gevestigd in het z.g. Rechthuis waar de Schout recht
sprak in eenvoudige zaken. Grotere zaken werden afgedaan in het Proosthuis te Mijdrecht.
Tot 1914 heeft het grote gebouw aan de rivier de dubbelfunctie van herberg-hotel/rechthuis-raadhuis vervuld. Nu is er nog slechts een restaurant in gevestigd. (2003, het pand wordt
geheel gerenoveerd)
| Het Rechthuis en de brug, stroomafwaarts gezien. Tekening in Oostindische inkt van H. Tavenier, circa 1785 (Rijksarchief Noord-Holland).
|
De Zijdelmeer gaf vanaf de Amstel via een sluis toegang tot de achter Thamen gelegen Legmeer. Zuidelijk van het Zijdelmeer liep de Boterdijk. Op dit punt staat nu het nieuwe stadhuis van Uithoorn. In de vele akten van transport en uit testamenten blijkt, dat de familie Vermeij hier behoorlijke stukken grond in eigendom had; bij de aankopen valt op dat bij aankopen één van de belendende percelen dikwijls al in handen van de familie is. Bij die gronden hoorden dikwijls ook "watergaten"
Toen in 1672 de Fransen ons land binnenvielen, eiste de stad Amsterdam dat de brug over de Amstel - als Zuid-Oostelijke toegang tot de stad - zou worden afgebroken en toen Uithoorn onwillig bleek hebben de Amsterdammers dat zelf in één nacht geklaard. 1672 was een rampjaar voor Uithoorn, het veranderde in een
vesting. Er werd een schans opgeworpen en kanonnen werden geplaatst. Hiervan is de naam
"De Schans" overgebleven. Het Rechthuis werd als kazerne gebruikt en "soodanig geruineert
als Soldaten gewoon sijn te doen".